Sint-Oedenrode (in de volksmond: Rooi) is een plaats en gemeente in de provincie Noord-Brabant, gelegen in de Meierij van 's-Hertogenbosch.
De plaats had van 1232 tot 1851 vrijheidsrechten, en werd in het verleden als vlek bestempeld. Heden ten dage is het nog altijd een groot matig verstedelijkt dorp. Van zuidoost naar noordwest wordt de gemeente doorsneden door rivier de Dommel.
Geschiedenis
Prehistorie en Romeinse tijd
De eerste sporen van menselijke aanwezigheid dateren uit de periode tussen 10.000 en 9000 jaar voor Christus. De eerste nederzettingen waarvan restanten zijn gevonden tijdens het afgraven van een dommeloever ter hoogte van de Hazenputten dateren uit een periode tussen 8000 en 9000 voor Christus. In de bronstijd vestigden de eerste boerenbedrijfjes zich in en rond Sint-Oedenrode. Over de daarop volgende periode is niet veel bekend.
De legende van Sint Oda
Volgens de overlevering dankt Sint-Oedenrode zijn naam aan de heilige Oda van Brabant. Deze vrouw maakte rond het jaar 700, samen met enkele volgelingen, een start met de ontginning van de heide. Deze werd Rode (gerooide plek) genoemd.
Graafschap Rode
De eerste ontginningen vonden in de vroege middeleeuwen plaats op vruchtbare bosgronden langs de Dommel. De oudste kern van Sint-Oedenrode ligt in Eerschot, tegenwoordig deel uitmakend van Sint-Oedenrode, maar oudtijds de oorspronkelijke parochie. In deze plaats waren de Heren van Rode gevestigd, voordat zij in de vroege middeleeuwen verderop aan de Dommel hun burcht van Rode bouwden. In die vroegste periode vormde Sint-Oedenrode de kern van het graafschap Rode. Er is geen exacte omvang van dit graafschap bekend, maar aan de hand van de Rooise costuijmen, die golden voor de bijbehorende plaatsen, kan toch een indruk gemaakt worden van de omvang van het graafschap. De costuijmen van Rode waren van kracht voor de zogenoemde consorten van Rode. Hieronder vielen Sint-Oedenrode, Liempde, Son en Breugel, Veghel en Erp, Schijndel, Stiphout, Lieshout, Aarle-Beek, Bakel, Deurne, Lierop, Tongelre, Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Zij konden in hoger beroep gaan bij de zogenaamde hoofd- of leenbank van Sint-Oedenrode.
In die periode werden de inwoners van deze dorpen dan ook met de naam "Rodenaren" aangeduid en ontvingen hun landrechten naar Roois recht. Het Roois recht werd in 1547 voor het eerst op schrift gesteld, maar een deel van de costuijmen, zoals het erfrecht en het Rooise leenrecht dat al in 1312 vermeld wordt, dateert volgens historicus Martien van Asseldonk mogelijk nog uit de tijd van het graafschap. De heren van Rode bezaten goederen rond de Burcht van Rode, maar bijvoorbeeld ook in Eerschot, Schijndel, Veghel, Erp, Son en Liempde. Verder waren er goederen leenroerig aan de heren van Rode, waaronder de Baexhoeve te Veghel en verschillende hoeven in Sint-Oedenrode zelf.
Hertogdom Brabant
Met de verkoop van het graafschap Rode door Otto II graaf van Gelre aan de hertog Hendrik I van Brabant, wegens een oude overeenkomst, komt Sint-Oedenrode in 1231 bij het Hertogdom Brabant als onderdeel van de Meierij van 's-Hertogenbosch. De plaats wordt door deze overeenkomst, als gevolg van het verlies van de eigen soevereiniteit, de eerste bestuurlijke hoofdstad van het kwartier Peelland. Dit graafschap Rode is mogelijk de voorloper van het kwartier Peelland.
In 1232 krijgt Sint-Oedenrode vrijheidsrechten. Vanaf dan wordt Sint-Oedenrode met de voorgelegen plaats Eerschot aangeduid als De Oude Vrijheid. Het nieuwe stadje had goede natuurlijke verdedigingswerken, aangezien het in een lus van de Dommel lag en werd omgeven door de moerassige Dommelbeemden.
In deze periode gaat het Sint-Oedenrode als hoofdplaats van Peelland voor de wind. In 1355 sluit de plaats zich aan bij een verbond van Brabantse steden. Door de verkregen stadsrechten en de bestuurlijke functie vormt Sint-Oedenrode een vestigingsplaats voor nieuwe ambachtslieden, die zich met name rond de grote langwerpige marktplaats vestigen. De clerus en adel bouwen in Sint-Oedenrode meerdere kasteeltjes en versterkte hoeven, die voornamelijk dienen als buitenverblijven voor verschillende adellijke families uit de Meierij. Een belangrijk goed is op dat moment het Hertog Jaaghuis, dat als Brabants leen gebouwd is op de plaats van de voormalige Burcht. De fundamenten ervan werden in 2004 opgegraven.
De economische groei uit zich in de oprichting van verschillende bouwwerken, zoals de knoptoren van de Sint-Maartenskerk te Eerschot in 1410, de stichting van het Sint-Paulusgasthuis in 1434 en de bouw van een nieuw hoogkoor aan de Odakerk in 1498. Deze kapittelkerk wordt bediend door kanunniken die in grote particuliere patriciërshuizen wonen. Het kapittel sluit zich in 1505 aan bij het Brabants kapittelverbond.
De bloeiende economie van Sint-Oedenrode krijgt vanaf de 16e eeuw verschillende klappen te verduren. Tijdens de Gelderse Oorlogen werd Rode in 1542 door de Gelderse hoofdman Maarten van Rossum geplunderd en platgebrand, waarbij ook de parochiekerk werd geplunderd. De Tachtigjarige Oorlog zorgde voor nog meer leed. In 1572 plunderden Staatse troepen onder de hertog van Holstein het dorp. In 1576 vernielde de Staatse bezetting van Zaltbommel verschillende huizen te Rode, waarop het Staatse garnizoen van Heusden in 1581 nog eens honderdtien huizen verwoestte. Een rampjaar werd 1583 toen Staatse troepen onder baron van IJsselstein na het verbranden van Schijndel en Veghel op hun doortocht het totale dorp met beide kerken in brand staken. De inwoners van Sint-Michielsgestel, Gemonde, Heeswijk, Dinther, Erp, Veghel en Sint-Oedenrode hadden op dat moment reeds het bevel gekregen om al het graan te dorsen en dit met turf en hout naar Den Bosch te brengen, zodat het niet in handen zou vallen van Staatse krijgsbendes. In 1587 werd het dorp nog eens uitgeplunderd door Staatse troepen onder de graaf van Hohenlohe. De opeenvolgende rampen in de late 16e eeuw betekenden de doodslag voor de ontwikkeling van het dorp.
Staats Brabant
Sinds 1648 wordt Sint-Oedenrode onderdeel van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, aangezien de Meierij van 's-Hertogenbosch en al haar toebehoren wordt toegewezen aan de Staten. Sint-Oedenrode gaat een tijd van stagnatie tegemoet. Het heeft onder de Staats-Brabantse functie als militaire buffer voor het gewest Holland weinig tot geen mogelijkheden om tot economische groei te komen. In deze periode vervallen verschillende kasteeltjes en pachtboerderijen of worden zelfs helemaal verlaten. De katholieke eredienst wordt verboden, de kerken gesloten en de Sint-Martinuskerk te Eerschot wordt aan een handjevol protestantse ambtenaren toegewezen. De Rooise bevolking maakt daarop vanaf 1649 enkele jaren gebruik van de Veghelse schuurkerk onder het gehucht Duifhuis. Die kerk werd tot aan de Franse inval van 1672 gebruikt door de parochianen uit Sint-Oedenrode, Schijndel en Veghel.
De Fransen onder generaal Pichegru trekken Sint-Oedenrode binnen (1794).
Franse Tijd en Koninkrijk der Nederlanden
In 1794 valt de Franse generaal Pichegru de Republiek binnen. Vanuit Boxtel komen de Fransen in Sint-Oedenrode, dat op dat moment door Engelse troepen bezet is. De Engelsen verwoesten de bruggen over de Dommel. Tussen Sint-Oedenrode en Veghel komt het tot flinke schermutselingen tussen Franse en geallieerde troepen. Vanaf 1795 maakt Sint-Oedenrode volwaardig deel uit van de Bataafse Republiek. In 1809 brengt koning Lodewijk Napoleon de plaats een bezoek.
In 1940 wordt Sint-Oedenrode bezet door de Duitse troepen. De plaats kreeg een detachement van de Duitse Luftwaffe van ca. 15 personen, verdeeld over twee uitkijkposten om het geallieerd vliegverkeer richting de Vliegbasis Volkel en Vliegbasis Welschap (nu: Vliegbasis Eindhoven) in de gaten te houden. Met het begin van Operatie Market Garden in 1944, lag Sint-Oedenrode op een belangrijke plaats tussen de geallieerde landingszones in Son en Veghel. Generaal Eisenhower en Veldmaarschalk Montgomery hadden de belangrijke taak om de corridor (die dwars door Sint-Oedenrode liep) naar Nijmegen te veroveren en open te houden voor de doortocht van het Britse 30e Legerkorps.
In de twintigste eeuw zorgde voornamelijk de groei van de N.V.ODA Staalwerken en Ovenbouw v/h H.J.van de Kamp, later N.V.ODA Stalen Meubelen (tegenwoordig onderdeel van de multinational Ahrend) voor de werkgelegenheid in Sint-Oedenrode. Sint-Oedenrode wordt regelmatig ten onrechte als plattelandsgemeente aangeduid. Als voormalig vlek begon de matige verstedelijking reeds aan het einde van de 19e en begin 20e eeuw. De matige verstedelijking mag blijken uit het feit dat reeds in 1930 meer dan de helft van de Rooise bevolking niet meer in de landbouw werkzaam was. Daarmee vormde Sint-Oedenrode na buurgemeenten Schijndel en Veghel de derde meest geïndustrialiseerde gemeente van Oost-Brabant. Rond 1950 werd Sint-Oedenrode van deze plaats verdreven door Uden, dat zich als aangewezen kerngemeente snel begon te ontwikkelen. In 1956 was nog maar 30% van de inwoners van Sint-Oedenrode de landbouw toegedaan.